In het mededelingenblad van de Stichting Bunkerbehoud van December 2008, schreef Hans Sakkers een artikel over SCHEEPSBRUGGEN. In de oorlog werden die gebruikt om in de plaats van een vernielde brug weer snel een noodbrug aan te leggen. Ook aan de Oost-Souburgse kant van het kanaal, ongeveer 75 meter noordelijk van de brug, lagen een aantal van deze scheepsbruggen.
Omdat ik daar een bijzondere herinnering aan heb, schrijf ik er een verhaal over. Maar ook aan de bijzondere en chaotische toestanden in die dagen zal ik wat aandacht schenken. Het verhaal speelde zich af begin september 1944, rond Dolle Dinsdag, twee maanden voor de bevrijding van Walcheren.
De zondag vooraf was het bij ons thuis nogal onrustig verlopen. Ons boerderijtje stond in de Zandweg (nu Kleiweg) in West- Souburg. In het begin van die zomer (1944) kregen wij inkwartiering van vier Duitse soldaten; twee Rijksduitsers en twee van Poolse afkomst. Zij hadden de voorste helft van de zolder in gebruik, en de tweede helft was nog voor ons. Mijn broer Piet en ik sliepen daar. De soldaten hadden er hun bedden, en voor elk een kast. Ze hadden enkel onderdak. Voedsel en koffie werd in de mortierstelling bezorgt. Maar het was vooral ‘s nachts onrustig. De soldaten moesten patrouillelopen, en dus elkaar aflossen. Dus een hele nacht door sjokten ze met dat grote geweer en die eeuwige gasmaskerbus die nauwe trap op en af.
Hun commandant, die zich met zijn staf bij de fam. Janse op “Vrijburg” had genesteld, was bevorderd in rang en gaf een feestje voor zijn mannen op “Vrijburg”. En daar moest op gedronken worden! Glazen meebrengen. Aan moeder vroegen ze om glazen. Moeder had enkel maar limonade glazen….En de drank was genever!
Die middag was mijn broer Piet ook thuis met Nellie Joziasse, zijn verloofde. Later die middag kwamen de soldaten ladderzat terug, en moesten ze over het smalle trapje naar boven.
Met Gustaaf Rosinsky lukte dat niet zo goed, ook al omdat hij nog een halve fles jenever in zijn handen had. Maar Piet pakte de fles uit zijn handen en gaf hem aan mij, en zei mij daarmee boven aan de trap te staan, en hem daarmee naar boven te lokken. Piet, een stevige jongen van 20 jaar zette zijn schouders er onder en werkte hem naar boven. Die avond en nacht werd er stevig gekotst. Dat was niet zo leuk.
In die nacht werd ik uit bed gehaald door de hulppolitie van Souburg, met de opdracht om met een bespannen paard naar de Paspoortstraat in Oost-Souburg te gaan, voor een transport.
De 70e infanteriedivisie op Walcheren was een divisie van maaglijders, de “magenkranken”; ook wel wittebroodsdivisie genoemd. Zij kregen ook geschilde aardappelen. Dit was een z.g.n. Bodenstandige Division die geen eigen transport had en daarvoor de boeren met hun paarden en wagens gebruikte.
Toen ik naar beneden ging liep ik langs de krib van Gustaaf, die ineens goed helder was, en mij vroeg “Was ist loos Adrie”? Hij had alles snel door en gaf mij adviezen voor mijn eigen veiligheid. Zoals: “als je dreigt tussen de strijdende partijen terecht te komen, maak dan dat je op tijd weg ben; desnoods zonder paard”.
In de Paspoortstraat aangekomen, waar de Ortscommandant zetelde, kregen we te horen dat we pas later in de middag naar Sint Laurens moesten, zonder vracht.
Daar in Sint Laurens pas zagen we ons vrachtje: de scheepsbruggen. Netjes gecamoufleerd onder de bomen van een boerenerf. Het waren vrij grote schuiten op een stevig onderstel, duidelijk gemaakt voor trekker- of autotransport. De bestuurder in dit geval was geen chauffeur maar een “wagenfuhrer”. Wat een vreselijk woord!
Maar we moesten pas gaan rijden als het donker was. Want de Engelse jachtvliegtuigen schoten op de weg alles overhoop. Dus hebben we daar nog wat rondgehangen.
Onder de Duitsers heerste een gespannen sfeer. Achteraf niet gek, want het was de maandag vóór Dolle Dinsdag. Duitse soldaten pakten fietsen af van burgers, op eigen initiatief. Als iemand toch doorreed werd er vlot in de lucht geschoten. Ook hielpen we op de boerderij fietsen verbergen in het hooi.
Zodra het donker werd moesten de schuiten uit hun onderkomen getrokken worden. Voor iedere schuit werden twee paarden gespannen. Het paard van Jan Brasser naast die van mij. Louw Jobse met twee paarden nam ook een schuit.
En zo vertrok de karavaan naar Souburg. Jan Brasser en ik zaten hoog boven op de schuit, om vandaaruit de paarden te mennen. Op een lagere zitplaats zat een Duitser die de rem bediende. Jan Brasser was wat betreft leeftijd en ervaring de eerste stuurman en pakte de leidsels. Voorbij Middelburg gekomen nam ik de leidsels.
Maar toen begon het pas goed. Op de Nieuwe Vlissingseweg gekomen kwamen we delen van het terugtrekkende Duitse 15e Leger tegen, dat begonnen was vanuit Zeeuws-Vlaanderen de Schelde over te steken om aan een geallieerde omsingeling te ontkomen. Ik wist niet wat ik zag. Een lange colonne gemotoriseerde voertuigen raasde ons tegemoet. En alles in volslagen duisternis. En wij reden daar tegen in.
Een beetje beangstigend was het wel, en ik was blij dat we bij Souburg de brug over konden. Op het eind van de brug moest ik linksaf, achterom het brugwachtershuisje, onderlangs de dijk, richting de zwemschool. En nog vóór de zwemschool moesten we ze parkeren.
Op het laatst van de rit ging het nog bijna verkeert. Vanaf de brug naar de zwemschool helde het pad nogal. De soldaat moest de rem aandraaien, maar viel van de wagen vlak voor de wielen. Ik riep “ho” tegen de paarden en trok de leidsels aan, en kon tijdig stoppen, ook al omdat het daar zanderig was. Jan Brasser had dit waarschijnlijk niet gezien omdat die Duitser laag onder mij zat, en riep naar mij: “Moet je nu stoppen in dit zand, straks blijven we hangen”.
Wie dacht dat we naar huis konden had het mis. We moesten weer met de paarden terug naar Sint Laurens. Daar hebben we de nacht doorgebracht in de schuur van een klein boerderijtje. We, dat waren Louw Jobse, Jan Brasser en ik. ‘s Morgens konden Jan Brasser en ik naar huis. Als mijn herinnering mij niet bedriegt moest Louw Jobse nog blijven.
Dus op (dolle) dinsdag 5 mei weer terug naar huis. Of ik toen achter mijn paard liep of er boven zat op weet ik niet meer. Toen ik in de Vrijburgstraat langs de Flakbatterie liep zag ik ook daar een zenuwachtige drukte.
En even later was ik weer thuis. Mijn ouders moeten wel blij zijn geweest toen ze mij weer zagen, maar uitbundig reageren deden wij nooit zo erg. Daarbij moet je bedenken dat wij geen telefoon hadden, laat staan mobieltjes voor contact onderweg.
En wat is er verder met de scheepsbruggen gebeurt? Die lagen er na de oorlog nog. En waar ze dan gebleven zijn weet ik niet. De Souburgse brug is niet vernield door de Engelsen. Alle moeite is voor niets geweest.
Voor de Duitsers terugtrokken hebben ze hem zelf vernield. Het gevolg was dat de Souburgers zich jaren lang moesten behelpen, eerst met een roeiboot en later met een pontje.
Voor mij waren het toch een paar spannende dagen geweest, en nu ik het opschrijf, zie ik het weer opnieuw voor me langs trekken. Nu 71 jaar geleden. Lang geleden al heb ik de belangrijkste zaken van deze gebeurtenissen al eens opgeschreven, maar er nu pas een verhaal van gemaakt.
Ad Arendse,
november, 2015.