Het aandeel van mijn broer Piet Arendse in de hieronder beschreven gebeurtenis is van cruciale betekenis geweest.
Hij was de enige die in staat was om die mannen te redden. En hij deed het zonder aarzelen, professioneel en snel.
Ruim drie jaar later is Piet als militair in Indië, bij het redden van een kameraad onder vijandelijk vuur, zelf om het leven gekomen.
Voor ik aan het verhaal begin is het nuttig om de situatie te schetsen van de omstandigheden waaronder de gebeurtenissen zich voltrokken.
Op 3 october 1944 vernielde de RAF de dijk bij Westkapelle, en op 7 october de dijken bij Rammekens en de Nolle.
De RAF had op twee october 1944 heel Walcheren (behalve Westkapelle) bijna ondergesneeuwd met strooibiljetten, waarop de bevolking van Walcheren werd aangespoord zich te verwijderen van militaire objecten, kanalen, wegen, stations e.d. De dijken stonden er ook bij, maar niet opvallend. Bij onze boerderij vielen ze zo dicht dat ik er zo maar een stuk of drie kon pakken.
Nadat moeder dit had gelezen durfde ze niet meer te blijven, en omdat vader “De boel niet in de steek wilde laten” hebben Piet en ik haar met Antje (12 jaar) en Leen (4 jaar) naar familie in Gapinge gebracht. We deden dat met een handkar, waarop kleding en wat voedsel en andere bagage geladen werd en waartussen ook Leen een plaatsje vond.
Zo ging dat toen: de één vluchtte van huis en hoeve en de ander bleef waar hij was. Je wist niet waar je goed aan deed. We wisten niet wat ons te wachten stond. Soms werden mensen juist op hun evacuatieadres getroffen. Maar, meestal bleef het gezin intact. Niet bij ons dus.
Wij, dat waren mijn vader (49 jaar), mijn broer Piet (20 jaar) en ik (17 jaar oud) bleven dus op de boerderij. Daar waren ook 4 Duitse soldaten ingekwartierd, enkel voor ligging, niet voor voeding. En ze hadden ook hun eigen kasten en bedden. Ze sliepen op de zolder, waar Piet en ik ook sliepen; we hadden elk de helft. Ook de buren “hadden” Duitsers. Zelfs in het kleine houten huisje van Houmes sr waren er twee. En dat de familie de Visser er ook een paar moesten nemen, daar sprak de hele buurt schande van. Ze hadden al wat jonge kinderen en de buurvrouw was in verwachting.
Die Duitsers hadden in augustus 1944 in de boomgaard van Houmes een paar mortieren geplaatst, terwijl voor de manschappen geen huisvesting aanwezig was. Vandaar die inkwartiering. Reeds op 3 october, al heel snel na de eerste dijkdoorbraak waarschuwden die Duitsers ons voor het water. En adviseerden ons boven te gaan wonen, en water en voedsel naar boven te brengen. Zij beschikten over telefoonverbinding.
Het bombardement op de Nolledijk op 7 october speelde zich voor onze ogen af. 59 zware bommenwerpers wierpen hun tijdbommen af.
En, toch was het alsof de zee aarzelde om haar prooi in bezit te nemen. Of was misschien het lage tij de oorzaak. En de dijkgaten waren ook nog niet diep uitgesleten. Pas op 16 october was bij hoog water de boerderij volkomen geïsoleerd. Op dat moment zei Piet: “We moeten een vlot maken, om boodschappen te kunnen halen op het dorp”. De andere dag, bij laag water, hebben we wat hout aan elkaar gespijkerd, dat bleef drijven als er één man op stond….
De volgende dag kon hij bijna niet wachten tot hoog water om met het vlot naar West-Souburg te gaan. Met een lange stok duwde hij het vlot voort. Gevaar zag hij niet. Hij kon zwemmen als een rat. Hij had op de Vlissingse “Dr. Staverman reddingsbrigade” alle diploma’s, inclusief die van reddend zwemmen behaald. Maar hij overschatte zijn vlot en onderschatte de sterke vloedstroom en de wind. Hij kon het vlot niet op koers houden en werd over de voormalige Blauwe Zandweg heen gedrukt naar erg laaggeleg
en weiland, waar dus het water diep was, en kwam terecht in de prikkeldraadversperring rond het mijnenveld. Hij had zichzelf best kunnen redden, maar de Duitse Marine Flakartilleristen, die vanaf hun bunkers hem bezig zagen, waren snel bij hem met een rubberboot. Het vlot moest “als verloren worden beschouwd”….
Zo was hij een illusie armer, maar een ervaring rijker.
De situatieschets is wel wat uitvoerig geworden, maar dient om het eigenlijke verhaal goed te kunnen begrijpen.
En dat verhaal begint op 18 october 1944. ‘s Morgens hadden we nog wat in het water rondgesjouwd, o.a. in een boomgaard nog wat fruit geplukt. Lopende door het water met een kistje fruit voor mijn buik, zag ik het schuttersputje niet, dus weer natte kleren en het fruit gewassen in zeewater. Kort na de middag, toen we weer naar buiten gingen, zagen we een vlot varen dat dezelfde route voer als Piet de vorige dag. Er stonden 3 mannen op, in regenkleding, want het was slecht weer geworden. De afstand was te groot om ze te herkennen. Vol spanning keken wij toe, of zij het er beter af brachten dan Piet de vorige dag. Nee! Ook zij dreven af en stranden in het prikkeldraad van het mijnenveld. De Duitsers op de batterij zagen het wel, maar ondernamen geen actie.
Op het moment dat mijn vader tegen Piet zei “Dat gaat daar niet goed, daar moet jij naar toe” dwarrelde er een aangeschoten bommenwerper naar beneden, ergens Noordelijk van Koudekerke. Nu was in die tijd een neerstortend vliegtuig niet zo bijzonder, maar wel dat dit precies samen viel met de drenkelingen. Daarom ook heb ik dit zo goed kunnen onthouden. En toen ik vorig jaar op internet een databank van neergestorte vliegtuigen vond, was daar ook die van Noordelijk Koudekerke bij met de datum en tijd, n.l. 13:15 uur op 18 october 1944. In de vijf oorlogsjaren zijn er 570 vliegtuigen in Zeeland en de wateren er rond neergestort. Toen ik dan eindelijk de datum wist besloot ik om dan dit verhaal maar eens op te schrijven.
Met het vliegtuig was het in een paar seconden gebeurd, maar de vlotvaarders schoven met hun vlot op een paaltje van het mijnenveld, het vlot ging zo scheef hangen dat de mensen in het prikkeldraad terecht kwamen en om hulp riepen en met hun armen zwaaiden. Op het moment dat vader Piet riep om in actie te komen zat Piet juist op het toilet – lees: de plee. Hij werd niet graag gecommandeerd, daarom bromde hij iets van: “Rustig aan”, maar was snel weer buiten, en ging onmiddelijk naar de drenkelingen. Lopend, zwemmend waar nodig. Het vooroorlogse Walcherse landschap was erg ongelijk, met lage en hoge gedeelten, en kleine kaveltjes, en dus veel sloten. Vader en ik konden niet zwemmen, maar we volgden op afstand met een ladder, die we in het water drukten en zo elkander over de sloot hielpen. Maar verder dan de voormalige Blauwe Zandweg konden wij niet komen, daar stond misschien maar 30 cm water op de weg, maar daar achter stond een bres met water. Maar, daar had Piet de ruimte. Toen vader en ik de weg eindelijk hadden bereikt, had Piet de eerste drenkeling al op de weg geparkeerd, en zwom onmiddellijk terug om de volgende, waarna hij nog een keer ging om de derde.
Voor mijn gevoel was het een perfect uitgevoerde reddingsactie. Het ging zo vlotjes en soepel, dat ik geen moment twijfelde aan de goede afloop. Toch was het nog een hele afstand. Hij moest tegen de vloedstroom in zwemmen, en daarbij een man meesleuren. En dat drie keer achter elkaar.
De drie mannen bleken te zijn: onze buurman G. van Soelen, Jan Houmes en zijn zwager Jaap de Hondt. Allen bekenden van ons. G. van Soelen en J. de Hondt waren met hun gezinnen voor het water gevlucht naar Middelburg en vonden onderdak bij Jan Houmes op de Dam, die daar een kaaswinkel had.
En daar stonden we nu op de keien van de Blauwe Zandweg. Zonder verdere averij zijn we thuisgekomen. Thuis, ja, d.w.z. op het boerderijtje aan de Zandweg, nu Kleiweg. Daar hoorden we ook hun verhaal: ze waren op het idee gekomen om de ouders van Jan Houmes te bezoeken, die woonden in de Jac. v. Beierenweg, voorheen Noordbeekseweg, waar nu Peter Kesteloo woont. Maar toen ze daar gekomen een mooi vlot zagen, dat vastgebonden aan een boom, daar lag te dobberen, rijpte bij hen het plan om daarmee naar het huis van G.v. Soelen te varen, en daar nog wat spullen te halen. Of ze wisten dat het van de Duitsers was heb ik nooit kunnen achterhalen. Het moet wel haast. De oude man moet dat geweten hebben. Waarschijnlijk waren de Duitsers niet in de buurt. Dus dan maar even lenen….Maar dat het vlot van de Duitsers was heb ik later maar gehoord.
Maar het dankbare gevoel voor de redding zwakte wat af voor de problemen van het moment. Zes natte mannen op een onverwarmde zolder, en onvoldoende droge kleren. Ik weet nog dat Piet pap kookte . Maar de drenkelingen konden niet terug naar Middelburg. Er kwam steeds meer water, de vloed duurde nog wel even. Waarschijnlijk waren ze toch wat aangeslagen, anders waren ze wel naar huis gegaan. Het waren mannen in de kracht van hun leven. Uiteraard hadden we geen telefoonaansluiting, en mobieltjes moesten nog uitgevonden worden. En, hun vrouwen in Middelburg zouden vreselijk ongerust worden als de mannen niet thuis kwamen.
Bij wie ontstond toen het idee om aan mij te vragen naar Middelburg te lopen om de vrouwen gerust te stellen, en te zeggen dat de mannen die avond niet naar huis konden komen, en, vooral toch ook een zak met droge kleren aan mij mee te geven? Ik zal wel gewillig hebben geknikt. Piet had zijn portie wel geleverd die dag.
Even later stapte ik in het water, om naar Middelburg te lopen. Vlak bij de boerderij lag een mijnenveld dat de doorgang naar West- Souburg versperde. Ik moest over Papegaaienburg en Noordbeek en dan via de Vrijburgstraat naar Middelburg. Er was een sterke vloedstroom van het opkomende water toen ik daar in die Zuidbeekse hoek liep. En even moest ik de gedachte onderdrukken dat ik het misschien niet halen zou. Maar in de buurt van Noordbeek was het terrein hoger, dus minder water. Ik moest bijna de hele stad Middelburg door om op de Dam te komen. Ik moet wel erg snel gelopen hebben, want als ik niet in ‘t zicht van de haven was gestrand zou ik misschien nog voor het donker terug zijn geweest. Maar daar over straks meer.
In Middelburg trof ik de vrouwen aan, die schrokken als ze mij zagen. Ze dachten dat ik een slechte boodschap had. Ik had grote moeite om de vrouwen te overtuigen dat hun mannen veilig waren. En ik weet nog dat ik er steeds op aandrong om snel een zak met kleren te vullen. Ik wist dat het water nog steeg, en ik wilde graag weer thuiskomen. In de Vrijburgstraat gekomen begonnen de problemen; die straat loopt nogal wat af, en tenslotte liep ik tot mijn middel in het water. Daarbij moest ik de zak met droge kleren ook droog houden. Als ik voorbij de openingen in de bebouwing liep had ik moeite om overeind te blijven. Vlak na de bocht in de straat, bij de boerderij waar toen Ko de Visser woonde, werd ik aangeroepen door mijn neef Piet Arendse die bij Ko de Visser werkte. Hij bezwoer mij niet verder te gaan, en ik begreep ook wel dat dit niet meer mogelijk was. Ik heb daar de nacht doorgebracht, met de bedoeling om de andere morgen weer verder te gaan bij laag water. De boer en zijn vrouw waren ook niet meer op de boerderij. Mijn neef Piet was daar nog achtergebleven met naar ik meen de schoonzoon. Verder geloof ik dat er in de hele Vrijburgstraat geen mens meer woonde. De andere dag was het al 12.00 uur eer het water zover gezakt was dat ik verder kon.
Tijdens mijn verblijf daar, op die morgen, liepen er steeds Duitsers heen en weer door het koude zeewater. Het waren de mannen van de mortieropstelling in de boomgaard van Houmes, die bezig waren de stelling te ontruimen. Ze droegen de onderdelen van de mortieren, om ze naar droge of drogere plaatsen te brengen. Velen van hen kende ik van gezicht. Toen ze mij daar zagen kwam er een naar mij toe en beschuldigde mij van diefstal van een vlot. Met die vent hadden wij wel eerder last gehad over het aftappen van electriciteit in ons huis. Een van de soldaten die bij ons in kwartier lag vond het te gek dat zij elektrisch licht hadden, in ons huis, en wij in het donker zaten. Maar het was een Duitse kabel! Die Duitse kerel was van de technische staf en kwam bij ons controleren, en met veel gedreig werd ons draadje verwijderd. En, ééns een dief, altijd een dief. Ik had dus het vlot gestolen. Maar op dat moment wist ik nog niet dat “onze” drie mannen met een geleend vlot voeren. De mof maakte zich steeds kwader en haalde zijn pistool te voorschijn en richtte dat op mijn buik. Je kijkt dan in het blauwe staal en ziet de trekken en velden in de loop, en dat is hoogst onaangenaam. Ik was erg blij dat zijn kwaadheid wat wegzakte, en het pistool weer in de holster verdween. Even later, toen er geen Rijksduitser meer te zien was kwam een van “onze” Polen mij waarschuwen om toch voorzichtig te zijn. Even ter verduidelijking: twee van de vier bij ons ingekwartierde militairen waren van Poolse origine, waarmee wij een redelijke verstandhouding hadden. Maar met die waarschuwing kon ik niets. Ik wist nog steeds niet hoe de vork in de steel zat.
Maar, zo rond de middag was het water zover gezakt dat ik wel verder kon. Onderweg kwam ik nog steeds Duitsers tegen, die, ook soppend door het koude zeewater nog wat spullen wilden bergen. Van hun superioriteit was niet veel meer over. Ik moest daar nog aan wennen. Maar ik vond het toch wel prettig te zien dat ze ook natte voeten kregen. Ik meen dat ze dat in Duitsland “Schadenfreude” noemen. Verdergaande, beter gezegd badende, kwam ik bij het huis van J. de Visser in de toenmalige Noordbeekseweg, dat tegenover ons huis ligt. Dat was geen grote afstand, zoiets van 100 meter, maar erg laaggelegen. Er stond toen wel twee meter water. Ik liep achterom dat huis en zag daar mijn mijn vader en Piet lopen achter ons huis. De afstand was met de stem te overbruggen, en ik kreeg de raad om door te lopen naar “Noordbeek”, en aan Lein Kodde, de boer, te vragen mij thuis te brengen.
Het volgende huis was van P. Houmes Sr. de vader van Jan, één van “onze” drenkelingen. Die twee oude mensen woonden daar nog. Ik liep daar naar binnen. Het tafereel dat ik daar zag zal me altijd bijblijven. Er zaten vijf mensen aan tafel, Houmes sr, zijn vrouw Sanne en de drie geredden. Ze hadden net de warme maaltijd beëindigd, en het geheel maakte op mij de indruk van tevredenheid en dankbaarheid. Daar ook hoorde ik het verhaal van het geleende vlot, dat wel ergens zal zijn aangespoeld, maar niet bij Houmes….En hier krijg ik te maken met een hiaat in mijn verhaal. Zoals ik eerder opmerkte was er geen telefoon. Ik vermoed dat er stemcontact is geweest over het water, zodat ze wisten wie waar was. Maar hoe de drie bij Houmes sr. zijn gekomen ben ik nooit te weten gekomen. Ook door Lein Kodde gehaald? Of lopend over Papegaaienburg, zoals ik de vorige dag. Vaag herinner ik me dat iemand mij verteld heeft dat Houmes sr. een vlot heeft gemaakt, waarmee hij de drie zelf heeft gehaald.
Het laatste eind lopen naar Noordbeek viel best mee, naar de boerderij toe loopt het terrein op, dus minder water. Lein Kodde heeft mij toen met paard en wagen thuis gebracht via de Zuidbeekse weg, dan bij de “Dikke Boom” linksaf de z.g.n. Lange weg in, die langs Papegaaienburg liep naar Zandweg nr.4, my home. Deze laatste routebeschrijving is enkel maar voor ouderen te volgen.
Zo was ik heen en weer naar Middelburg geweest. Ik deed er 24 uur over.
Niemand van de betrokkenen, behalve ik, is nog in leven.Misschien dat de drie mannen wel eens iets daarover aan hun kinderen hebben verteld. Overigens is het een bekend verschijnsel dat men over ingrijpende gebeurtenissen uit de oorlog en ook over een voorval als dit, niet zo gemakkelijk praat.
Lange tijd geleden, toen de laatstlevende van de drie op hoge leeftijd was gekomen, heb ik hem eens bezocht. Toen ik mij aan hem bekend maakte kende hij mij als de zoon van Leen Arendse. We hebben toen wat over vroeger gepraat. Waarna ik hem vroeg of hij zich de “schipbreuk” nog kon herinneren. Ja, dat kon hij. Hij zei toen letterlijk: “Als Piet niet gekomen was waren wij verdronken.”
Deze gebeurtenissen aan de vergetelheid ontrukken is één van de reden geweest om dit verhaal te schrijven.
Het aandeel van Piet in dit gebeuren is van cruciale betekenis geweest. Hij was de enige die in staat was om die mannen te redden.
En hij deed het zonder aarzelen, professioneel en snel.
Ruim drie jaar later is Piet als militair in Indië, bij het redden van een gewonde kameraad onder vijandelijk vuur, zelf om het leven gekomen.
Op 04-12-2008 heb ik dit verhaal op de pc gezet.
Bedankt voor het lezen,
Ad Arendse.